p: Waar zijn we nu? / n: Ergens onder het podium denk ik. Moeten we niet langs hier? / p: Onder het podium? / n: Ik ben niet zeker. Moeten we niet naar boven? Naar mijn gevoel wel / p: Langs hier misschien. Nee toch niet. Zo gaan we de andere kant op denk ik.
a: Zullen we in bad gaan? / g: In bad? / g: Ja. En dan niet naar... / a: We kunnen evengoed samen in bad gaan. / g: Ja. Terwijl ik eigenlijk een doucher ben. / a: Gij zijt meer een doucher ja. / g: Maar we namen vroeger vaak samen een bad. / a: Dat was toch spannend? Een doucher die een bad neemt? / g: Gij hebt ook nog gedoucht met mij. Ik vond dat ook spannend.